Een koude wind raakt voorzichtig mijn gezicht,
hij laat mijn haren even zweven.
Hij blaast de tranen van mijn wangen,
even waren angsten weggedreven.
Een stralende zon, in de blauwe lucht,
maar toch is er een koude wind.
Gedachten drijven naar me toe op golven,
van tranen van een klein kind.
Ik lig in het zand, mijn gezicht richting water,
een trilling loopt door mijn lijf.
Ik krijg kippenvel op mijn armen,
en ik verstijf.
Wat gebeurt?, wil ik zeggen maar je hoort geen geluid,
mijn lichaam lijkt plots gebonden.
Praten en bewegen zijn uitgesloten, denken niet toegestaan,
wie kan mij dan nu nog verstaan.
Eenzaam alleen, op een strand aan zee, met golven van wind,
stormen van water in mijn ogen.
Maar toch blijf ik lachen, ookal weet ik niet waarom,
het lijkt ook allemaal zo stom.
Om daar vastgebonden te liggen en niets te kunnen,
alleen omdat je je hetzelf niet wil gunnen.
Een traan biggelt over mijn wang, mijn haren slaan in mijn gzicht,
en zo schrijf ik weer een eenzaa, gedicht,
dat ik niet heb mogen maken.