AVONDLICHT
De laatste straal van de koperen zon kleurt de bomen en men voelt,
Nog de warmte van de dag die in een gouden aura zoelt.
De zwoele zomeravond zindert,
En de maan nog niet gehinderd door nevelen verschijnt.
Vul de beker met licht uit het verleden,
Terwijl ons heden in de eeuwigheid verdwijnt.
De hemel heeft zich deemoedig op de akkers neergevleid,
Hult aards gewas in tijdloze agnosie.
Beween de schaduwfee die in de ban gedaan,
Over de wereld schrijdt,
Haar sporen nalaat, dood, verderf, erosie.
Hellicht der tijden flauwt en breekt,
Het vuur wordt weer in een korfje rondgedragen.
Het donkert reeds, het hemellicht verbleekt,
We aanschouwen reeds het begin der schaduwdagen.