HANDEN VAN DE ZON
Onder de slijtende eik
geboetseerd door de tijd
op gifgroen gras doorvlochten van rozen uit vuur
wolken fluisterend over naderend onheil
treft hij Haar aan
daar neergevlijd in de bloemenzee
te verbeiden
D’r haren vervoeren hem
naar de zwoele dromen waarin hij
teder vlagen van Haar proefde
D’r ogen bezorgen hem
een afkeer van alle kleuren
behalve blauw
D’r lichaam eist de zon op
alsof ze enkel scheen
ter teloorgang van haar eenzaamheid
Bij de wedergeboren eik
die alle herinneringen heeft afgeworpen
op wiegend gras bevlekt met satijnen geuren
terwijl wolken fluisteren overnieuw
eindigt haar wachten op Hem
die daar bezonnen gadeslaat
Z’n bruine aanschijn laat het zonnekind
smachten naar strelingen
uit verloren herinneringen
Z’n kloeke borst maken haar attent
op de falende queeste
van de oceaan
Z’n handen geschapen
ter hare genoegen
op een plek, verscholen
En zo verwierf de zon andere intenties
zo vonden de handen hun reden van bestaan