De nacht is koud en kil
Ik wandelde door de verlaten straten
Het was wel tegen men wil
Want ik durfde zelfs niet te praten
Plots hoorde ik iets raars
Het kwam van achter men rug
Men wandelpas versnelde en men gezicht werd paars
Ik moest wel verder, ik durfde niet meer terug
Aan het einde van de straat draaide ik me om
Niets te zien, de straat was leeg
Ik krapte aan men hals en dacht “hoe dom”
Het was maar een illusie, iets wat ik wel vaker kreeg