VOGELS AAN DE HEMEL
Een grote zilveren vogel zakt uit de wolken neer.
Zwevend lijkt hij naar omlaag te dalen.
Het zonlicht blinkt op zijn vleugels,
Hij is gekomen om zonzoekers te halen.
Eenmaal dichterbij gekomen klinkt het geluid heel zwaar,
De vogel wordt steeds groter en wat blijkt,
Bij elke landing is hij een groot gevaar
En zo fraai niet meer dan hij in de verte lijkt.
Het oorverdovend geraas maakt ons allen even stil.
We volgen met de ogen, star en dwaas,
Het grijze monster alsof het ons verslinden wil.
Er volgt stilte als het onding is verdwenen.
Een reiger schreeuwt, verheft zich in zijn majestueuze vlucht,
De Tijdloosheid uitgebeeld in een vogel door zonlicht beschenen.
Dan verschijnt opnieuw een monster, ver weg,
In de nog even stille lucht.