Ontmoeting met de dood
We zaten op de bank Oom Simon, de dood en ik
We keuvelden over alle daagse dingen.
We lachten, de dood begon zijn lied te zingen,
Wetend dat hij Simon binnenkort verwachte.
Zo zaten wij tezamen bij elkaar;
Wetend dat het onafwendbare zal komen.
We deden net of de dood niet eens bestond
En we lachten om de leegte onzer dromen.
We zaten bij de tafel mijn vader, de dood en ik.
We wisten dat de dood ons gesprek kon volgen.
Soms zelfs een uitweg biedt aan een leven zonder zin,
Maar de dood stond op zonder te lachen en ging.
Ze kwamen elkaar tegen op mijn werk;
De dood en de jonge vreemdeling.
De dood liet me zien hoe snel hij was.
Nam zinloos een jong leven en verdween weer ras.
Zo vaak zat ik oog in oog met de dood.
En vroeg me af welk doel de willekeur toch diende.
En waaraan zijn slachtoffers hun lot verdienden.
Maar een antwoord kreeg ik echter nooit.
Zo sluipt de dood al vele jaren rond.
In de buurt van mensen die in mijn hart en adresboek staan.
Lijkt zo nu en dan weer een slachtoffer te maken.
Om er dan weer voor een poos vandoor te gaan.
Ik weet de dood nu ik dit schrijf aan mijn voeten.
Wachtend op de juiste plaats en tijd.
Dat hij John bij de hand zal nemen.
Om hem al onze verloren dierbaren te laten ontmoeten.
Van angst, pijn en verdriet bevrijd.
Soms hoor ik in de wind een vreemd gezang.
Dan weet ik dat de dood weer is gekomen.
Alleen ben ik lang niet meer zo bang.
Omdat ik weet dat al die bekenden op mij wachten.
Zodat de pijn steeds minder wordt.
En ik niet in paniek raak bij de gedachte,
Dat de er niets is als ik in de afgrond stort.
In dromen zie ik ze allemaal
Diegene die ik overdag zo mis
Ze laten weten dat ik niets heb te vrezen
Omdat er voor de geest een nog mooiere dimensie is.