Er loopt een zwerver door de stad,
door iedereen verlaten.
Hij sleept een beetje met z'n been,
zo strompelt hij door de straten
Moeizaam duwt hij z'n karretje voort,
daarin z'n bezit,z'n héle leven.
Voorbijgangers kijken op hem neer,
te beroerd om hem wat te geven.
's Avonds zoekt hij z'n plekje op,
waar hij z'n hoofd kan laten rusten.
Niemand stopt hem lekker in,
niemand zegt hem welterusten.
Zo wordt hij daar gevonden,
door een andere lotgenoot.
Hij heeft de nacht niet overleefd,
z'n misère was te groot!