Ze keek op en zag hem komen,
niets stond nog tussen hen in,geen velden,weiden,geen bomen.
Fel keek hij op haar neer, met een strenge blik van schijnen,
ze glimlachte,en deed dat keer op keer,ze keek naar zijn afgetekende lijnen.
Dus u moet ons redden heer, of juist niet hoe zit het nou?
Zullen wij van u kunnen genieten,of verdwijnt deze aarde ooit nog in ijzige kou?
Wijselijke woorden kwamen uit haar mond,en zachtjes prevelde ze haar gebeden.
Ze begon te zingen,een mooi ochtend lied, en liet de warmte haar raken,
ze vroeg aan hem,alsjeblieft,verdwijn nou niet, ik zal een buiging voor u maken.
Hij rees hoger en hoger en bulderde van het lachen,
hij zei,wat dacht je nu helemaal? Wat kan ik jou doen? Geen fluit.
Jullie beschadigen mij dag aan dag,niemand die het voor me opneemt,
en dan zo'n klein meisje stilletjes en zacht,kijkt beleeft naar me, hoe vreemd.
Wat kan ik nou doen aan deze wereld,alsof ik hem redden kan,
als je echt iets wil betekenen kijk dan eens naar je man.
Laat hem eens boeten voor zijn daden en zorg dat hij het herrinnert in zijn vak,
je hoeft hem echt geen schuld op te laden,alleen maar een simpele vuilniszak.
Ze luisterde naar zijn woorden en pinkte zacht een traantje weg,
maar kan ik u dan niet helpen mijn heer,als ik nou eens mijn hand in de uwe leg.
Een mens kan niets mijn meisje een mens kan net zoveel als een mier,
maar je hebt wel je volle verstand mijn liefje en doe daarmee mij een plezier.
Ik zal u altijd helpen meneer daar kunt u van op aan,
zeg mij wat ik in godsnaam moet doen, en ik zal voor u klaar staan.
Ga dan naar huis mijn meisje,en vertel iedereen die je ziet,
dat ze moeten opruimen wat ze gebruiken mijn meisje,pas dan vergeten ze me niet.
Dan kan ik schijnen in volle gloed,en mijn kracht over de stad laten waken,
en zonder straling of vieze spat jou gezichtje met mijn armen aan raken.
Dan zul je glunderen van plezier, kleine kinderen kunnen spelen,
maar doe je dit niet en blijf je hier,zal de wereld me met vervuiling moeten delen.
Ze zakte in elkaar zover als ze maar kon,
want ze zag hem alweer dalen, die oh zo machteloze zon.