Hoe ze zo wankel en kwetsbaar op haar kaduke bark kruk achter bleef met haar handen over haar gezicht, heeft mij toen nog doen zeggen:’’Zeg lieve schat, als ik de tijd had van de koningen en het verpozen van de nachtzuster bij haar zieligste patiënt, zat mijn hand nu nog in de jouwe en vond je die bacardi eens zo lekker.” Haar antwoord was een weloverwogen “Dag vreemde man, man zonder dromen.” We zijn toen als straaljagers in elkaar opgestegen en na enkele prettige duikvluchten langs elkaar geland, in vrede. Als ik dromen had, waarin jij niet kon stoppen met piekeren, hadden we allebei wat te lachen. Wie zegt dat ik jou achterlaat, als ik merk dat het zonder jouw beter gaat? (over een domweg door plaatsgebrek beëindigd