eerst was er alom verbijstering
een perplexe verwondering
jezelf sussen met de idee
na de storm komt windstilte
koelen zonder blazen
of de soep wordt nooit zo heet ...
dan kwam 't besef
van d'afwezigheid en leegte
de kleurloosheid en doodse grauwte,
beelden en doofstomme stemmen,
rusteloze dagen, slapeloze nachten,
nadien d'ontnuchtering en woede
hoe durf je me zoiets te lappen
in zak en as in de steek gelaten,
rechtkrabbelen en jezelf moed inspreken,
dacht dat het was om te grappen,
maar nu dat alles vervalt
in 't dagelijks ritme van strijd
ben jij toch overal aan mijn zij'
in alles wat ik ben of doe,
als was je een deel van mij,
en ik van jou,
zo'n vredig gevoel dat oplucht,
kan er met mijn verstand niet bij,
naar 't schijnt zoals bij 't sterven gaan,
die groeiende zekerheid en rotsvast vertrouwen,
dat w'ooit terug samen zullen zijn.