Ik hoor je zomers zoemen
en zie je vliegen
tussen bonte blauwe bloemen
die wederom wonderbaarlijk wiegen
Je bijet bezig rond,
je schittert in glorie als nooit tevoren,
mijn tranenkanaal in't ochtendgloren,
dat in jouw zee uitmondt.
Ik verfoei mijn glazen tranen,
breekbaar als de celmembranen
van 't gevang waarin ik beef,
vanwaar ik je toeschreef.
Ik verbloem m'n woorden tot gebeden,
boetseer je naam in klei,
kwil al m'n tijd aan je besteden,
ik wil mijn bij nog steeds bij mij.