Nietstig
Vragen rijzen,
doen me vergrijzen.
Te zijn, waarom?
Wat zijn we, in ´t alom?
De mens, superieur?
Het stemt me mineur!
Ik geloof in niets!
En toch, is er iets
waarom we zijn?
Mijn gedachten doen pijn,
want ik heb geen doel.
zinloos ik voel,
weemoedig:
ik ben nietstig.