Ik loop door een parkje
en ruik de frisse geuren
van de lente.
Ik zie madeliefjes en viooltjes
vol bloei in een perkje
langs het wandelpad staan.
De gele boterbloemen schitteren
in het gras.
Genietend loop ik
op het perkje af
en ruik aan een bloem.
Maar plotseling;
Twee kille handen
Die van achteren
mijn keel dichtknijpen
Ik kijk om me heen voor hulp maar
er is niemand te zien.
De angst is in mijn ogen te lezen
Langzaam voel ik de kracht
uit me wegstromen
en terwijl ik steeds verder wegzak
probeer ik met mijn laatste kracht
de handen los te maken van mijn keel.
Het is een worsteling
maar uiteindelijk krijg ik
stukje bij beetje
weer wat lucht.
Ik heb het gevecht
tegen het onzichtbare gewonnen
Nog steeds wat wankel en beduusd
strompel ik naar een bankje
dat midden in het gras staat.
Het gras met de gele glimmende boterbloemen.
Nog nahijgend
ga ik op het bankje zitten
om bij te komen.
Het mooie lente beeld van zo net
is veranderd in een verschrikking;
Wat een aanrander van je lichaam is Astma toch.