Ik huppelde zoals vanouds weer
aan je hand, en keek mijn ogen
uit, naar etalages met lichtbogen,
verwachtingsvol van Kerst, dit keer.
Bomen getooid met ballen, piek
en sneeuw, engelen met ‘peis en vree’,
kerstman met versierde slee,
huizen vol hemelse muziek,
konden mij niet echt bekoren.
Alleen weten dat jij er was
en altijd tot het heden zou behoren.
Ik kroop dieper in mijn jas,
koude beet in mijn oren,
en volgde blij in jouw pas.