JAARWISSELING
Langzaam verdwijnen de laatste flets- bleke zonnestralen in de loodgrijze hemel.
Voorzichtig kijkt de maan tussen twee sneeuwzware wolkenmassa`s door naar de gelijk met poedersuiker bestrooide bol die men aarde noemt en die dit millennium voor het laatst de nacht in zal gaan.
Zie de kale bomen, ze torsen hun vracht.
Hebben geen besef van deze laatste nacht.
Weten niets van discriminatie,
Hebben geen besef van de wereldse nood
Fanatieke politiek, van de hele levenskliek.
Beseffen niets van de onmetelijke menselijke goot.
vogels kijken door de beslagen ruiten binnen
Begrijpen de vrolijkheid niet.
Zij kennen slechts koude en honger.
Zij kennen slechts de natuur en haar verdriet.
Met krakend geweld stort een te zwaar geworden tak omlaag…
Paniek in het verstarde bos!
De tijd. De natuur. De winter een eeuwig weerkerende plaag.
Wanhopige angst dringt door tot onder het besneeuwde mos.
Angst kennen ook soldaten ginder in een ver brandend land.
Rillend van koorts in greppels gedoken,
Troostzoekend bij elkanders hand,
Met zware ogen van liefde, geluk en hartstocht verstoken.
Schaduwen vullen de maanverlichte open plek
Waar zomers kinderstemmen schallen.
Nu is er aan ruimte geen gebrek, slechts ritselende bladeren
Die bevroren zijn kun je horen vallen.
De bosbewoners diep weggedoken in hun hol,
De voedselvoorraad slinkt, eens was hij overvol.
Zij meten de tijd niet per uur of per jaar.
Zij kennen slechts de dreiging en het gevaar.
Zij leven niet langs een kalender voort,
Hun leven wordt slechts door de mens verstoord.
Zij leven met zon en de vier winden,
Zij leven met de gratie van datgene zij vinden.
Zij vechten, doden en beminnen
Al naar gelang het hen past
Kennen geen spijt, geen zonden
Leven onwetend, primitief op de tast.
Geen wet, geen gerecht, geen gevang.
Eigen rechter een heel leven lang.
Eigen baas, het geluk in eigen hand,
Koning in het eigen kleine land.
De maan is hoger geklommen
De wind deed de struiken kraken.
De sneeuw zet zich vaster
Op de bomen en daken.
De wereld is rein en wit.
De straten gelijk zilveren draden.
De mensheid is vol verlangen naar vrede
Holle lege woorden, nimmer daden.
Wintertijd je neemt het leven, zaait verderf en weet
Dat men deze barre tijden niet zo snel vergeet.
Dode bomen zonder bladeren, bevroren, ontdaan van leven.
Waar zijn de sporen van de rijke zomer plotseling gebleven?
Langzaam ging het gras verdorren, bloemen verrotten als fruit
Bladeren vielen als de regen, zwaar tussen de natte takken uit.
Soms scheen de zon nog even op de paden
De vogels trokken toch heen, als hadden zij de toekomst
Geraden, de zwakste bleven alleen.
Toen kwamen de stormen, de harde wind
rukte aan de laatste verkleurde bladeren.
De winter kondigde zijn komst reeds aan
en was niet meer te bedaren.
Guur striemde de regen, spoelde het zand
Van de heuvels naar beneden.
Spoelde de paden uit hun verband en
Als was hij nog niet tevreden.
Brak hij de takken, brak hij het groen,
Geselde het woud,
elk jaar zou hij dit over doen
Al werd de wereld honderd maal zo oud.
De zon deed de afgevallen bladeren rotten en broeien,
De warmte deed zwammen en paddenstoelen groeien.
De geur van verderf bleef tussen de takken hangen
Werd als voorbode van onheil gevangen.
Mensen roofden paddestoelen en beukennootjes
Voor de dieren werden de mensen plagen
Ze sleepte met voedsel tot het her bittere eind
Waren tevreden als ze een zonnestraal zagen.
Op zoek, op zoek naar een bes of een noot.
Om zich te hoeden voor een wisse dood.
En wij???
Wij bazelen over oliebollen,
Of de klok wel gelijk gaat.
En de kinderen slepen gelijk de dieren,
Maar dan met kerstbomen over straat.
Maken van sneeuw grote poppen,
Gooien met sneeuwballen rond.
Leren het spel van de oudsten
Harde woorden rollen reeds van hun mond.
Bang, bang, Jij bent dood!
Ze schieten met sneeuw met sneeuw in plaats van lood.
De jaren gaan voorbij,
Voor de dieren, de kinderen, voor jou, voor mij.
In het laatste uur van dit tijdperk
Bezinnen mensen zich op het leven.
Proberen voor alles een verklaring te vinden,
En voor hun daden een vergeven.
Er wordt gelachen en gegeten,
Er is drank in overvloed.
Tot ze van geen tijd meer weten.
Want met de tijd stijgt ook hun bloed.
Kaarsen branden, ogen glanzen,
Mensen zingen, kinderen dansen.
Onderdrukken stiekem een geeuw,
Ver weg lijden hele volken, ook de volgende eeuw.
Nerveuze ogen gaan naar de klok.
De stilte valt als een blok…
Is het zo ver? Ssst…
De lucht van oliebollen en appelflappen
Laat een mens naar adem happen.
Dan gillen de sirenes over de stad.
Verheffen zich de glazen van het blad.
GELUKKIG NIEUWJAAR
Gilt een kind.
Mensen omhelzen elkaar. Bellen gaan, benen lopen.
In de keuken een chaotische troep.
Vlug in de jassen en naar buiten
Het nieuwe jaar wacht immers op de stoep.
De mensen verbranden hun zorgen op straat,
Op het veld en in het bos, laten zij sporen achter
Van het oude jaar om opnieuw te beginnen
Vrij en los.
Los van al hun daden, los van geweten en schuld.
In straten gelijk zilveren draden,
Op een wereld in poedersuiker gehuld.