Voor mijn vriend eenhoorn, die graag
sprookjes leest, vooral over eenhoorns!
Hij voelde zich al zolang alleen,
zonder vrienden om hem heen,
want niemand leek hem te mogen,
en anderen hadden hem bedrogen.
Daarom had hij enkel nog denkbeeldige vrienden
die hem op zijn wenken bedienden.
Maar dikwijls zat hij gewoon bij het raam
en voelde zich zo alleen en eenzaam.
Ergens op een plek vol wei en groen,
waar ridders nog aan hofmakerij doen,
prinsessen worden geschaakt door draken
en oude wouden hun takken doen kraken,
liep een kleine, witte eenhoorn rond,
van avond in nacht naar de morgenstond.
In haar kleine hartje voelde zij pijn,
want ze vond niemand die haar vriend wilde zijn.
Toen gebeurde, door een gemeende wens
van zowel de eenhoorn als de mens
een wonder dat nog nooit geschied was.
Het mensenkind werd wakker op gras.
Hij keek rond met grote, verbaasde ogen
en hoopte dat die hem niet bedrogen.
Hij zag wouden en weiden, rivier en kasteel.
Met hoop in het hart zag hij zoveel.
Plots namen knokelige handen hem vast
en tilden hem snel op, zonder enige last.
De jongen had haar niet gezien,
deze duivelse heks, deze lelijke trien!
De heks bond hem vast aan een boom
en kookte een brouwsel vol vuur en stoom.
Zij wilde de jongen in haar macht
en gebruik maken van zijn jonge kracht.
Want een jongen met een hart zo puur,
daar zou een eenhoorn op afkomen binnen het uur.
En de hoorn van deze eenhoorn zou zij gebruiken
voor een spreuk die haar krachten zou doen ontluiken.
De kleine eenhoorn was plots verward
want zij voelde in haar kleine hart
de aanwezigheid van een mensenkind,
zoals zij een zuchtje voelt van de wind.
Op haar grijze hoeven rende zij gehaast.
Toen zij daar aankwam was zij verbaast
want daar was een jongetje vastgebonden
en de strakke touwen maakten wonden.
Hij zag de eenhoorn een slaakte een kreet:
Ga vlug weg eenhoorn, voordat de heks weet
dat je hier bent, want ze wil jou gevangen nemen
en jou je zilveren hoorn vol magie afnemen!
Maar de heks had haar zien aankomen
en had zich snel verstopt achter de bomen.
Bij de eerste schreeuw sprong zij tevoorschijn
om de eenhoorn voor te zijn.
De eenhoorn was al gauw gevangen
en liet triest en ontmoedigd haar hoofd hangen.
Ook de jongen huilde van verdriet:
Dit was toch het lot van een eenhoorn niet!
Onder de aanblik van de volle maan
viel zo vol droefheid een bittere traan.
Door de maan en diepgevoelde emotie
zat deze traan vol goede magie.
De eenhoorn hinnikte zonder te weten
een spreuk waardoor de heks zou vergeten
dat de jongen nog was bij de boom.
Voor haar leek het gewoon een droom.
De jongen maakte zich zo snel mogelijk los
en liep vliegensvlug in het bos.
Hij zocht daar een groot en sterk wapen.
Hij vond een goede tak om op te rapen.
Die sloeg hij tegen de heks haar hoofd.
Door de klap werd zij verdoofd
en kregen de jongen en de eenhoorn de tijd
om weg te lopen van deze strijd.
Eens zij aankwamen op veilig terrein
besloten zij om goede vrienden te zijn.
Want zoiets kun je niet samen meemaken
zonder achteraf goed bevriend te raken.
En door elkanders vrienden te zijn
verlichtten zij elkaars eenzaamheid en pijn.
De zo gewilde en begeerde wens
Kwam uit voor deze eenhoorn en deze mens.