Wit, koud en kil,
het aanzicht naar buiten.
Ineens stond je daar
helemaal alleen,
buiten in de kou,
in een dikke laag sneeuw.
Je keek me jaloers aan,
ik zat immers warm binnen.
Even leek je verdrietig
plotseling was je weg,
even later weer evensnel terug.
Nu dichter bij het raam.
Je was niet meer alleen,
naast je stond nog een roodborstje
je vrouwtje.
Ik keek je jaloers aan,
alsof je me wilde laten zien
dat je niet alleen was in die barre kou.