ZEEPBEL
Ik lig behaaglijk in het gras, zo ik belief,
En kijk verheerlijkt naar de zon,
Denk dan, misschien wel wat naïef;
Als ieder mens die warmte geven kon.
Kinderen bellen blazend, bal na bal
Die zoeken op dee’z aard hun baan.
Bevinden zich in dit onmetelijk heelal,
Tussen duizenden sterren en de maan.
’t Universum, waarin het leven zich bevindt.
Kinderen spelend in hun naakte lijven,
Juichend als een bal weer springt,
Kon die onschuld eeuwig blijven.
Maar niemand wil de vrijheid kussen
Mensen hebben maar weinig gemeen,
Geen speld krijg je er nog tussen,
De ballen spatten met geweld uiteen.
Was de wereld als die gekleurde ballen,
Maar ons wacht wel een ander lot.
Dus wat doen we met ze’n allen:
Elkaar afslachten, uit naam van dezelfde God.
han 14-2-05
nienkej: | Donderdag, februari 17, 2005 16:59 |
Wat een prachtig gedicht! Je moet echt een gedichtenbundel uitbrengen. | |