Wonderen.
De waterval alweer gepasseerd
beneden even in rustiger gewoel
en stroomafwaarts drijvend
steeds stiller, kabbelend gevoel.
Links en rechts op de oevers
komt wonder na wonder voorbij
we kijken er nauwelijks meer van op
zo verwend zijn wij.
Je geeft me je naam op jouw manier
of moet ik onze - zeggen, beter
het is een samenspel, ons spelen
hetzelfde dat ons bracht tot hier.
We vangen vis na vis de katten
smullen mee, - en kijken heel tevree
bij een vuurtje op de oever
waar jij je loom uitstrekt en soest.
En bij dit rustig kabbelend water
- het echte wonder - open je je hart
en vraagt een plaatsje in het mijne,
een plaats die je al langer had.