Ze was vrij in haar eigen dromen,
een vogel vliegend in de morgenzon,
een merrie rijdend door de wolken,
vrijheid beleven zoals alleen zij dat kon.
Ze werd wakker, hoofd opgetild van het kussen,
ochtend naderde haar bleke gelaat,
haar vrijheid in dromen was weer voorbij,
weer gevangen in deze wereld vol verdriet, vol haat.
Genoeg had ze van dit gevangenschap,
haar haar als een schaduw, haar ogen als een rivier,
stond op en rende richting haar vrijheid,
overal te vinden behalve hier.
Als in haar dromen volgde ze de vogels,
in haar hoop rende ze naast de merries,
rust begon haar toe te komen,
als een bloesem in een lentebries.
Gebroken ziel smolt weer als een geheel,
totdat ze wakker werd van het zachte geruis van gras,
nooit vrijer geweest dan in haar dromen,
starend voor zich uit, gebroken als ze was.
Voor eeuwig gevangen in de wereld waar ze leeft,
nog altijd hopend op de vrijheid die komen zal, haar dromende levenszegen,
starend in de zachte hemelwind,
als een bloesem, gestreeld door tedere lenteregen.