Mijn handen koud,
mijn voeten koud,
doordrongen van winterse kilte,
ik hul me in harige stoffen
om me te verwarmen,
maar ik bibber en beef.
Wou dat mijn hart en ziel
hetzelfde kenden, zodat geen
kwaad woord me kan kwetsen,
twijfel niet aan mijn
ziel sleurt, en pijn me
niet kan overheersen.
Ik zoek geen troost in tranen,
want ik ben enkel nog nachtwoestijn.
Kende ik ooit geluk? Die herinneringen
zijn weg, verloren tussen nachtmerries.
Mijn hart moe, mijn hoofd leeg,
enkel nog de vraag: stopt dit ooit?
Mijn handen koud,
mijn voeten koud,
doordrongen van doodse kilte.
Ik zie niets, hoor niets, voel niets.
De wereld zou aan mijn voeten gelegen hebben.
Ik verkoos de dood boven alles.