Ik zit op mijn kamer want daar ben ik alleen.
Daar ben ik het liefst want daar kan ik stil,
zitten dromen over de jongen die ik liefheb.
Hij is geen van mijn gelijken, en dat is misschien
wat de relatie weerd.
Ze zeggen hij is te oud en het kan niet,
maar dat is niet hetgeen wat mij deert.
Ik kijk nu naar buiten en het is noodweer.
En ik denk: als ik geluk heb
zal hij de knop omdraaien op een keer.
Je verstand zetg: dat moet je niet hopen.
Maar mijn gevoellens voor hem kan ik niet ontlopen.
Je moet niet gaan dromen over iets
wat misschien wel heel mooi lijkt
maar waarschijnlijk nooit uit zal komen.
Ik kan en wil hem niet vergeten.
Maar wat er allemaal over mij in hem rondgaat
zal ik nooit weten.
Op mijn kamer zit ik stil te dromen.
Soms wel urenang.
Maar dromen kunnen niet worden afgeluisterd door
nieuwsgierige mensen op de gang.
Die dromen zijn en blijven van mij.
De enige aan wie ik ze soms zal vertellen is hij.