Ze klom omhoog de steile trap op, op weg naar haar opa, die woonde in het bejaardentehuis.
Haar opa had gezegd dat hij haar nodig heeft. Hij noemde haar zijn kleine muis.
Ze is boven en ze klopt op de deur van haar opa’s kamer.
Maar haar opa doet niet open.
Het is een vrouw, een oud klein vrouwtje die open doet.
De tranen staan in haar ogen, tranen van blijdschap of verdriet.
Het boeit het meisje allemaal niet.
Ze loopt naar binnen en ziet haar opa liggen.
De oude vrouw loopt naar de man toe.
Het meisje hoeft niks te horen, ze weet het al, wat ook een gedoe!
Haar opa zal niet langer meer op de wereld zijn.
Maar het meisje weet, dat hij voor altijd in haar hartje opgeborgen zal zijn.