Gods hand
(een smartlap)
De mannen van Egmond die voeren op zee,
ze vingen er gepen en ponen,
soms kregen ze zegen dan zat alles mee
en wilde een trekkie wel lonen.
Maar hadden ze pech, zwom er niets in het net
dan vingen ze bot, dat was rot.
Ze voeren dan huiswaarts met zout in de bun
en arremoe was weer hun lot.
Hun Egmond Twee, een wrakke kotter
was kuis verrot van dek tot vlak
en als een golf hem paal liet pikken
dan was er weer een spant dat brak.
De mannen van ijzer, zij waren niet bang
voor stormen noch bliksem of golven.
Ze kauwden hun pruim en ze hieuwden de reep
en werden door brekers bedolven.
Ze stonden aan dek als een rots in ’t geweld
van water en scheurende zeilen
en dachten daarbij niet aan ‘t loerend gevaar,
ze telden hun vis en de mijlen.
Hun Egmond Twee, een wrakke kotter
was kuis verrot van dek tot vlak
en als -ie weer een paaltje pikte
dan kwam van kreunen meestal “krak”.
De Egmond die had bijna alles doorstaan
wat God op de aarde liet dalen.
Hij kon nog wel drijven al was het net aan,
Neptunes stond klaar hem te halen.
Ze wilden nog één keer met hem buitengaats,
te vissen de vangst van hun leven.
Toen kwam er die grondzee en was het gedaan:
het grootspant dat had het begeven.
Hun Egmond Twee, die ouwe trouwe kotter,
hij ging ten onder één mijl uit de kant.
Goddank, geen visser liet daarbij het leven,
want Dorus Rijkers bracht ze veilig op het strand.
© Koos 7-5-2005