Mijn vriend,
geweld was pas zinloos
toen je zoete wraak weerkaatste
als een troost.
Snoeihard doch gedegen
sloeg jij mij in elkaar zakkend.
Hanteerde jij werkelijk waar mijn degen,
alsmede een meester door een leerling geleid?
Met meer macht ontzie je trachtend,
ontwortel je juist vrijheid.
Mijn vijand,
nu pas kan ik écht rusten op één oor
en de andere niet te hoeven spitsen.
Voor mij nooit meer knarsetanden
met uiteraard zwetende peentjes,
wetende eindelijk dat ik (op je) kan bouwen,
uitbundig brouwend met feestende dominosteentjes.
Ik voel je wapen als een last op mijn schouders,
en het voelt als een opluchting wanneer je me raakt.
Zo is risico op verslagenheid groot,
en de kans op voldoening immens.
Overspoeld met verzadiging loop ik over,
wanneer jij mij vertrappend overloopt.
Verdovend doch geslepen
raak je me veelzijdig uitvlakkend.
Je agressie bloeide meesterlijk; vertakkend.
En eigenlijk verdien je nóg meer strepen.
Ik moet hier staan en mag daar niet meer komen,
ik ben nooit aan de beurt, zo opmerkelijk rechtvaardig.
Jij alleen mag keuzes maken als de eeuwige zetter.
Wat ben je toch gul, vredig wakend, immer genadig,
jij lieve, lieve bezetter.