Ik open het dakraam
en mijn ogen pinnen zich vast
aan het mistige vergezicht.
Ik hoor je zuchten.
Ik weet dat je nu naar mijn rug kijkt,
ik voel hoe je blik over mijn lichaam glijdt
en blijft rusten op mijn handen.
Ik weet het ook niet meer.
'Het antwoord staat niet
buiten geschreven', zeg je koel.
Besef je dan niet
dat ik niet naar je uitgebluste ogen
kan kijken?
Hoe is het zover kunnen komen?
We begrijpen elkaar niet meer.