NACHTMERRIE.
Ik zag je staan, ja daar was je
En vroeg; is deze kruk vrij?
Nee sukkel, daar ligt toch mijn tasje.
Ja, dat zei zij bruut tegen mij.
Ik peinsde even en dacht meteen:
Ik laat me gewoon even vallen.
Zij stapte charmant over mij heen
En zei, wat ben jij toch een malle.
Maar, ik hield vol gaf haar een roos
Die bekeek zij op haar gemak,
Keek mij aan en zei achteloos,
Een versiering voor mijn afvalbak?
Maar één poging wilde ik nog wagen,
Verzamelde al mijn moed bijeen,
En zei, mag ik je ten dans nu vragen?
Ik word ziek van jou, zei ze alleen.
Op handen had ik haar willen torsen,
Twee levens zou ik haar kunnen tillen
Langs heide, rivieren door bossen.
Ik hoorde een klap, hoorde gillen.
Met die klap werd ik wakker, gered.
Het angstzweet parelend op mijn gezicht,
Daar lag ik gebroken voor mijn bed.
En dat kan allemaal in een gedicht.
7-2-05
Auteur: neznaj | ||
Gecontroleerd door: bieke | ||
Gepubliceerd op: 09 juni 2005 | ||
Thema's: |