Draaikolken sleuren aan verwarde haren op kale hoofden trekken al wat niet wil loslaten naar een diepe bodem gehuld in mist, voelbare dikte van donkerte die het hoofd omhult en vervult van lichtloze gedachten een verticale tunnel in het oog van de waterhoos met aan het eind ervan opwaaiend zand in het punt waar alle duisternis samenkomt, waar de laagsten aller wezens elkaar vinden in troosteloze omhelzing
daar is het altijd te laat ook al is de nacht steeds jong vergeven van moedeloosheid in de ongekende vroege uurtjes waar geen plaats is voor iets anders dan neerwaartse beweging, de bodem komt steeds met schrikwekkende snelheid naderbij, in de eeuwigdurende kracht van het medogenloze water, dat vergeet maar niet vergeeft.
en ze ziet het niet eens, hoe hier geleden wordt.
laat ze maar zwijgen, laat ze maar leven, laat ze maar.