Sluimerend slaap je verder,
in het kuiltje van m’n schoot,
terwijl je duimpje lijkt te huilen
tussen je droge, rode lippen,
bezeten door de dood.
En dan streel ik zacht je haren,
druppen tranen op je wang.
Verwens ik stil de jaren,
waarin ik eenzaam ben
en verdomd zo bang.
Van mij, word je ontnomen,
boven beteraf? Ik kan het niet
begrijpen, is dan dit mijn levens-
lange straf? Voor al die keren
dat ik niet zag hoe jij gewoon kon lopen
en lachen als je sprak? Wel, ik zal het
nooit vergeten, je ogen zijn m’n hart,
En al zal ik ooit eens sterven,
weet dat ik nu al naar jouw hemel smacht.