het bleke gezicht ongeschoren,
lachend , het jasje nog heel,
geen das om , alleen een ivoren
knoopje geklemd op de keel,
zo wacht hij, en al wat zijn open
blik onderscheidt is: het hek,
een prop in het gras en vier lopen,
recht op de man af gestrekt.
zo wachtte hij vroeger wel vaker,
jarif,met vrienden bijeen
totdat het magnesium blakend
't blindwitte groepje bescheen
flits.
ijzeren pijn, en hij wankelt.
dan ,
onverbiddelijk , nacht
en boven de afgrond
vlieft jankend
een engel,
tot waanzin gebracht.