Ik zit in de blauwleren stoel
mijn walkmen dreunt mee met de trein
Ik voel het fijne gevoel
van zelfstandig zijn
Er ritselt ergens een krant
achter me hoor ik gebabbel
Ik kijk naar de kunst op de wand
voor mij is het slechts wat gekrabbel
Ik hoor de vrouw naast me vertellen:
(ze leunt op een tas, hij lijkt zwaar)
"Ik stond net klaar je te bellen!"
Ik glimlach want dat was niet waar.
Het landschap dendert voorbij
Graffiti steden en schapen
Ik staar door het raam naar een wei
en zie, in het glas, een reisgenoot slapen.
Een krakende stem meldt het eerste station
De mensen komen in leven
Iedereen dromt door de deur naar 't perron
Weg is de rust van zo-even
Daar sta ik en kijk naar het gekrioel
Alles gaat langs elkaar heen
Dan voel ik weer dat fijne gevoel
van ik in mijn eentje alleen.