Een visje in een kleine kom
een kleintje
het visje zwom krom
om zijn eigen as
zo groot als zijn ruimte was.
Hij kon een vislengte naar boven
en dan weer helemaal naar beneden
dan had hij zijn best weer gedaan
en was het visje tevreden.
Dat denkt een mens
die zoiets ziet
maar hij kent
het vis verlangen niet.
Hij denkt aan het vrije water
waar hij rustig kon zwemmen
en schuilen tussen het groene kroos
heen en weer een grote ruimte altoos.
Water waar de hemel
zich in weerspiegelde
bij dag en bij nacht
hij verlangt naar de zon
die op het water kon schijnen.
De bloemen en het riet
die hun schaduwen
over het water geven
de maan die de kikkers doet kwaken.
Daar verlangt de vis naar
in zijn kleine kom
de mens denkt
de vis stom
stom.