IK WIL SPELEN
Ik wil spelen,
spelen in de tuin.
Een schep, een emmertje,
zand, water, zonneschijn
is alles wat ik nodig heb.
De tuin met speelgerei.
De schommel ging te hoog voor mij.
Ze grijnsden om mijn angst.
De draaimolen werd opgezweept.
Ik kneep hem als een dief,
zo bang ben ik nog nooit geweest.
De wip leek rustig in bewegingen.
Met drie ging het al fout.
Hij knalde op de grond,
ik op mijn kont,
zij schaterden het uit.
Die speeltuin is niet meer.
Het speelgerei verroest, kapot,
verdwenen door vandalen.
De angsten gingen mee.
Nog rest de grote zandbak,
vol met vuil en oude troep.
Ik schuif wat zand opzij
en kijk,
een schep, een emmertje,
zand, water , zonneschijn,
is alles wat ik nodig heb
om blij te zijn.