En wat moet ik dan doen,
Als ik na zo’n lange dag,
Toch weer in mijn bed beland.
Waar ik wakker lig,
En starend op mijn rug naar het plafond,
Zuchtend weer de moed verlies.
Want zo kan het toch niet verder.
De dagen gaan voorbij,
Als ook de nachten,
Omdat ik toch elke ochtend maar weer opsta.
Ik weet zelf niet eens waarom,
Alsof het me, door de bodemloze leegte,
Niet eens kan schelen of het er iets toe doet of niet.