Wachtende mensen
Op het station zijn s’morgens vroeg altijd mensen,
Die elke dag wensen,
Met in hun mond een sigaret,
Lag ik maar in mijn bed.
Ze willen niet naar hun baas,
Maar helaas,
Het enige wat ze scheid van die gedachte,
Is dat ze nog even mogen wachten.
De mensen wachten op de trein,
Waar ze niet zo fijn,
Worden ingepropt,
En er even later weer worden uitgeschopt.
En na een uur of negen,
Gaan ze naar huis door de regen,
En spelen met de gedachte,
Om nooit meer te hoeven wachten.
Ze denken met een lach,
Aan die ene dag,
Dat aan de collega’s wordt doorgegeven
Hij sprong voor de trein van half zeven