je hebt het ingepakt,
alvorens gevlochten,
nadat je het spinde, en ik begroef het onder de struik.
je gelaat verschijnt me als een tikkende tijdbom vol lust en sadisme verwoest.
maar ook jij weet; ik ben allang begonnen met graven.
je zou geschreeuwd mogen worden,
aan de schandpaal genageld,
vastgeketend aan je trofee der huilende geschied vervalsing
en dan vergeving:
als er een bloedtraan uit je oog rolt zal jij de leugen nog krampachtiger omarmen.
en nu de regen nou eenmaal mijn vriend is
het donker over me heen gaat
en ik terug in bed ga liggen zal ik wederom concluderen dat het donker echt niet bestaat, alleen de afwezigheid van het licht