Ahoi!
(Nav het commentaar van MayadeBij, gister)
De geur van de zee - zo doordrongen van ellende
dat het de stank van eenzaamheid
in zich droeg - deed mij huiveren en beven
als het schuimende zeegezang
dat onder mij het boegbeeld bezong
Nog nooit was rampspoed zo woest geweest
als in de dampen van de verte
waarin, ook toen, een grote heimwee schuilde
en die mijn buik deed scheuren
O het verteerde mij!
Als boekanier van mijn eigen kajuit
kielhaalde ik mijn hart
rond ’t ribgewelf van mijn roverslijf
wijl ik haar traanogend aankeek
- starend in de verte
Zij was het land waarnaar ik zo verlangde
de rede voor mijn weigering –
van vrouwen benedendeks, elk haar schepeling
Zij was mijn hoop, en de scheiding
met ’t gespuis..
“O Moeder - ik kom gauw weer thuis!”
F.