bij het inhaleren van de nacht
rond het nulpunt graden Celsius (32 Fahrenheit)
haalt witte waterdamp haar adem
bij behalen van het tweede uur
na één paar doffe bommen
ontplakt één ooglid zich lossend van haar
slaapkorst
driemaal keer de zestigers
05:00 uur; gewekt door zang
kwinkeleren doet de fietsbel
van de tevroege krantenman
¿wat gedroomd (zo fijn)
nog een aantal ogenblikken
doen aan hunne binnenkant
schemergordijn in en bij
het vertrek
zwarte plint langs de wand
in avonduur, zo verre tijdsterug
nog rood
– komt een forse dame
het tapijt op en verdrukt
de hare, het haren (voetselzacht) –
dan gekeken naar een weide
(in de verte op een bicyclette
met lichaampjes dansend op
vertrapte kettingkasten
zij wel de dolle pret)
ligt de adem weer
Adem wordt a-damp
nu van Beneden, b-damp
voelt Christelijk (schijnheilig schoon), c-damp
Dekbed van het gras, de d-damp
of op de gelere bank,
van gelen leer
genieten van een zwartkopkof
met nieuwspapier, krakend
brood en spelen
op TV
de dag dan, middelmaal
middagloof, avondvroegte
de dag dan, ongemakkelijk
ongenodigd zogezegd
onnodig in het Leve
het ruste duurt te Eve
de meemakingen tegelijk
te uniek om te verschillen
moge het donkerzijn
zo’n vijf uur ’s wintersmatig
des zomers e1f uur zelfs, zuur
dan klinkt het dichtersvers(t)
mag ik gapen mama,
slapen mama,
dromen rapen mama,
zo overdacht
om overdag
te kunnen sterven
van verlangen
diepst gewenste
naar het zwoele kraken
ijzig warmte braken
van de door en door Gods
geschonken nacht
Jelmer van Lenteren
22 september 2005