Zachtjes kriebelt gras
me langs de benen, warmt
zon m’n lichaam op. Blijf ik
zitten in de avond, als de dag
ten einde lijkt. En mijmer ik verder
in het blauwe, dat langzaam
naar beneden zakt, verandert
in het paarse, net zoals mijn lippen
genomen door de kou.
In gedachten
teken ik je ogen, net zoals de geheimen
die een oceaan in zich draagt
en vraag ik in de stilte waarom,
waarom je hier niet bent. Nog even,
verder dromen, over jou
en mij, nog even, heel even,
dan kus ik je gedag en fluister je
het houden van, fluister je ’n laatste lach.