aan giften en gevenissen had de gouden god
zich steeds ongemeten begaan en vergeven
gevoel bestak het tintelveld der liefde
strooide ruimte in de tijd
en alles schoof de scheppende schepping in
woud, wild, grond en graan
zon, zee, sterren, oceaan
een siderale happening
uit de overstroom van overvloed
gaf de gouden god het éénzijn-met-zichzelf
het woord
hij kwam zichzelve tegen
dit smechtend spiegelen was niet goed
het werd een vloek van zegen
zo kwam de hebzucht en de kanker
oorlogen gingen voor anker
en bloedschennis werd kennis
maar overvloed blijft komen als de regen
zo kon de sneeuw de bergen vinden
geluid de oren van de blinden
zo kon de vis de meeuw zich geven
de dood het opstaan in het leven
de kleuren gaven ogenschijn
al het lief der dingen
zal met het HOREN zingen:
het is was en zal zijn
hij bracht de parendans der bijen
de bakker die zijn vrouw ziet vrijen
dromen in een nachtportaal
verliefdheid in de meisjestaal
hij bracht kalkslag en meerroos
en ook andere rozen
zoals haarroos
hij bracht ter weg en te weeg
voorradelijke instincten
bij mens en eekhoorn
lange schemeringen in fjorden
verkartelde schemeruren
die genegenheid uitzaaien
buikpijn bij gulzige haaien
vrouw en man overzadigde vetzuren
lentebloemen bracht hij te bloei en de geuren
van zonnige visstranden
kinderen in alle landen
gaf hij de speelzin
en de liefde tot de dieren omdat deze ook dorst hebben
bomen bracht hij groeiend en bezocht ze nog vaak
in het diepst met de nachtwinden
hij liet de akkerwarmte bestaan
die de ochtendmist doet verdampen
hij gaf boten om te varen en reddingsboten
en ook zwemringen en woorden waaraan
mensen in uiterste nood zich vastklampen