Ik fladder dichter, verder,
de afgrond weer nabij.
‘Dag, duister vol van zonden,
ik voel je weer in mij.’
En klopt de toon
van morgen, het gisteren
in jou. Ik sla de armen stevig,
geen tijd om weg te gaan.
Het stille leven
sluipt weer nader,
laat het gevaar weer
langzaam slaan.
‘ Ik ben bang
en eenzaam, ik fluister
in je oor. ‘
Verdwijn in mistige nevels,
een schim in aarde voor.