Een vuurrode bloem in het winterse wit,
Misplaatst als de smart van een maagd die bidt,
Bloeiend in een tijd als kille winden waaien.
Men vindt haar op een beschutte plek,
Felrood,zonder enige smettende vlek,
Rood als een druppel hartebloed.
Van de maagd die boven in de toren weent en wacht,
Verlaten door de ridder in zijn zilveren pracht,
Die ten strijde trok,vol overmoedige kracht.
vrees niet, lief kind, thuis smachtend en teer,
de winterroos belooft in de runen van weleer:
Ware liefde,eens gevonden, keert altijd weer