Donkere wolken dromden samen
boven land dat zondvloed verdient
bange gezichten schuilend achter ramen
want zij zagen: de wereld grient
en vergaten door angst zelfs hun namen
O toen nacht nog diepgang droeg
liet mijmeren in zwart pupil
en land evenzo in ochtendvroeg
het leven liet lichten gelijk zijn wil
wijl de trom des onschuld zijn slagen sloeg
O toen het zout der zeeën nog onbevaren
en haar eindeloos geruis de geest lucide
in een altijd onbehagen deed bedaren
onder heldere luchten als een vide
boven onbebouwde aarden..
Dat al en nog veel meer geraakt vergeten
nu waar compassie niet en vuil welgetraind
woekert door luchten als smog geheten
die het zilt der tranen reeds beweend
zo is zij doordrongen van vuile streken
En ons laat ademen uit angstige monden
dat telkens wanneer het regent wij denken
dat Hij zijn straf heeft toegezonden
ons zijn dank als plagen doet geschenken
nu ons de drogreden is uitgevonden
Medeplichtig aan elk zondig geweten
schrijf ik uit hoop ooit te kunnen lezen
de waarheid die in woorden is gezeten
de schoonheid van het leven
die ons is vergeten