Je rijd met de auto,
geen verkeer op de baan.
Het is rustig,
alleen het ligt glad op de baan.
Het had geregent.
Als je plots een raar geluid hoord,
onder de auto.
Een raar geschommel erbij,
als je er tegen zit.
Moeder dacht dat het de benzine was,
die bijna op was.
Vader dacht ook dat het de benzine was,
maar die uitliep.
Maar ik wist beter,
ik had een raar gevoel.
Ik voelde dat er iets ging gebeuren.
Iets gevaarlijk,
iets schrikwekkend.
Ik voelde me onrustig.
Ik zei het tegen mijn ouders,
zij stelden mij gerust.
Maar toch voelde ik mij geen 100%.
We reden gewoon verder.
Als plots...
De auto slipte.
Vader verloor controle van het stuur.
De auto ging naar links,
naar rechts.
Maar...
Vader kreeg terug controle over het stuur.
We waren geschrokken.
Moeder had erg de bibbers,
ze stond te beven.
Vader was ook geschrokken,
maar bleef kalm.
Ik kreeg terug bijna een paniekaanval,
ik kreeg het op tijd weer onder controle,
dat ik alleen nog bibberde.
Vader stelde de auto langs de kant.
We keken naar de banden,
We hadden een klapband.
Het was een nieuwe band die klapband.
We konden dood of gewond geweest zijn.
Maar...
We bedanken onze beschermengel die ons goed
beschermd.