Verder.
Ze gaat verder zonder mij, en nogigd mij niet meer uit.
Te voelen waar ze is zie ik alle dingen die ze zou kunnen doen
voor me, aftastend welke het meest waar voelen, en kijk
toe of ze weet dat ik haar zie. Veel meer doe ik niet.
Ik weet niet of ze mij ziet zelf ook, nog, of het haar nog
uitmaakt me niet meer te zien. Of haar weglopen al voorbij is.
De straat is leeg geworden. Hoeken vallen in
alsof ze niet ook uitvallen, en lussen de weg tot knoop.
Ik sta stil, kijk ternauwernood nog aanschouwend wie het is
die er langslopen om mij heen, ze komen en gaan weer, draaien
en daarmee staan eer even, dan verder weer doorheen de straat
van enkel verder vaalheid, warm laat men de ademhalingen enkel
na, die verkoudend, rondspoken als klompjes stippelmist, van
al vergaan.
Voor me en achter me, boven me en beneden me wordt een
pad aan gaan nagelaten, enkel maar tollend doch wordt ik slechts
een verouderde uitnodiging gewaar. Ik hoop op een storm.
Die stippelmist wegwaaiend is. Die een deur ergens open waait.
Dat mijn huis nabij ligt, weet ik oh zo heel erg goed, enkele buurten
verderdoor slechts; dat ik mijn weg terug ben vergeten, reeds enige
tijd, enige tijd reeds die ook geen weg meer weet.
En dannog: zij is er geweest. Thuis, en in de tijd.
Ik zendt uitnodigen naar het najaar uit, de herfst van mijn leven te
beginnen. Daar gloort bevredigend een bede in uit, de bede te
verrusten, reeds voorbeginnend aan zichzelve, met het zelve uit gaan
en gaat daarmee uit...
Niemand die ik liefhad, gaf zichzelf ook lief aan mij.
Het lag aan mij; ik had de versten lief.
Niets liet ik na. Mijn daden, mijn passen
gingen eer om het stappen, dan het gaan.
Ik kwam niet aan, waar ik heen ging.
In elke afdruk, stond glinsterend,
waar temidden de schaduw, zon of maan,
het oppervlak bescheen, stil, een poeltje water.
En er waren plekken te vinden, waar die afdrukken,
tezamen, een heel meer vormden.
Daar had ik lief gehad.
Had ik rondjes rust gelopen, en bestond ik
de gronden met mijn hele zijn.
Geliefden hadden me gelijk, lief vooreerst.
Dan kwam het drenkeling zijn, en dan
verdronk men.
Ik had zij die aan zee staan, niet te willen lopen
zonder eerst te leren zwemmen, lief.
Toen ben ik gegaan.
Dat liet ik na.
Een volgelopen afdruk
die een enkeling lief had
Verder bleef er niets.
08-11-2005.