Hoe fel verlang ik naar de winter,
hoe fel naar de rust,
als alle grote dieren slapen,
en de sneeuw het landschap kust.
Hoe fel verlang ik naar het schone
het schone winterblauw,
dat ik zie als ik omhoog kijk,
mijn ogen tranend van de kou.
Hoe verlang ik naar het zitten,
't zitten in het salon,
onszelf verwarment daar,
zonder hulp van moeder zon.
Zoveel uren zonder woorden,
die, toch niet nodig zijn,
omdat alles begrepen wordt met
blikken en met zuchtjes,
overtrokken door satijn.