De nacht
Als de avond langzaam komt,
en de schemering voor me opsomt,
en ik de dag starend laat vergaan,
vraag ik me af: Waar komen die sterren ineens vandaan?
Lang blijf ik er niet over denken,
m'n moeheid wil me dat niet schenken.
Ik kan niet meer blijven staan
en moet maar eens slapen gaan.
Die grauwe, benauwde, zwarte nacht
sluit mij in zijn 'armen'.
En houdt over mij de wacht,
hij wilt zich over mij erbarmen.
Die stikkende, stille, zwarte nacht,
die zo langzaam is gekomen,
zorgt voor rust en geheel onverwacht,
ontwaak ik al in mijn dromen.