Ik zit hier weer eens alleen,
met niemand om me heen.
Om me is stilte en rust,
ik voel me helemaal uitgeblust.
Opeens komen er mensen aan,
en is het met de rust gedaan.
Plotseling klinkt een hard geluid,
van schrik schreeuw ik het bijna uit.
De vrede in mezelf is verdwenen,
ik kan nu alleen nog maar wenen.
Voor heel even voelde ik me blij,
maar dat moment is nu weer voorbij.
De rust keert terug, in me is het weer kalm,
dan opeens hoor ik wat gegalm.
Even later begint de herrie alweer,
ik voel me zo alleen, het doet me zeer.
En net als ik denk dat het ik haal,
kijkt iedereen me aan, de hele zaal.
Wat moeten ze van me, ik doe toch niks fout,
de blikken in hun ogen zijn ijzig koud.
Zo koud dat ik bijna bevries, ik onderdruk een ril,
dan klinkt er opeens door de gangen een gil.
Niemand kijkt om, ze gaan hun eigen gang,
dat ze niets doen, dat maakt me bang.
Ze interesseren zich er gewoon niet voor,
langzaam dringt de werkelijkheid toch me door.
Het scheelt ze niets wat er met anderen gebeurt,
ze horen niet dat iedereen alleen voor zichzelf zeurt.