Omdat men zo leeg is gietmen een format eroverheen, een sausje van stijl. De Stijl op zich speelde nog met het idee zichzelf te zijn, was stukken strakker en brak liefst nog zichzelve in twee, grens- overschreidend te dansen, zichzelve ontstijft, zinderende spiegels te houden langs ontzaglijke bedrijvigheid. Dat het leven was. Aan al dat naakte worden touwtjes gebonden die krakkemikkerig wat kleren op houden, en ons voor houden niet naakt meer te zijn. De Zwerver is beter gekleed, die at de erwt op, die ons nog pijnigd. Kleren zijn kleren; en in het sausje van stijl om eruit op te zwijmen, zit meer exobitionisme dan in de naaktheid van de kleerloze Adam en Eef. Ik ben een slet onder de Koningen, een balzak met haren op de foto van onze monachenfamilie, te bordes in de lente, en alleen het lieve lakei'tje durft er naar kijken, daar het de stijfheid ontstijgt.
De industrieƫle imperiums die ook de schrijver en de muzikant inlijven, dienen te worden omzijlt. Als je niet zoekt en eet naar die ene erwt in het bed, als de Zwerver wel moet, verwordt de enige eerlijkheid tot de oudste anarchy. Buig je je neder te zullen worden genomen door de Groten, in de hoop van een maal. Laat mij verblijven in de vreemdere taal, het alledaagse ontstegen, die door u wordt gehanteerd, ongeformuleerd latend wat van zelf is en naakt. Als je niet kweet dit, wordt je het kwaad.
(Mocht er al iets tijdloos lijken, is het 'half' want tot nu toe. En mochten wij al iets daartoe beroemen, is het onderhevig naar het besef van ons nu.)