De winterkoningin is vandaag uit haar zomerslaap ontwaakt.
Ze is opgestaan en heeft al haar ramen opengemaakt.
Ze tuurt naar buiten en slaakt een diepe kille zucht,
aan de horizon ontstaan duistere wolken in de grijze lucht.
Ze loopt langzaam naar beneden en kijkt door de spiegel in de hal,
ijskoude, blauwe ogen staren terug en geven een hint wat er komen zal.
Witte haren en een huid van marmer, als steen.
Strakke bloedloze lippen, streng maar niet gemeen.
Ze zweeft verder door de gangen van ijs,
en verlaat door de gouden deur haar kil paleis.
Vliegend over de groene velden en zwarte wegen,
laat ze een spoor achter van mist en witte vegen.
Op het dorre gras, kale heggen en scherpe prikkeldraad,
legt ze witte zilveren spinnewebben, draad voor draad.
Alles wat er is, ingepakt in een grijze nevel en ijzige laag.
De hemel wordt donkerder, contouren van kale bomen vaag.
Taak volbracht voor vandaag, ze heeft haar best gedaan.
Donkere wolken verdwijnen en onthullen weer de zilveren maan.
Een heldere hemel en twinkelende sterren verschijnen,
het is nu tijd voor haar om weer te verdwijnen.
Ze zingt en maakt met haar parelwitte toverstaf een mystiek teken,
en staat even later in haar kamer, waar ijskristallen zacht tegen haar spreken.
Hun tinkelende liederen over slaap en rust maken haar moe.
Ze gaat op het koude bed liggen en dekt zich met sneeuw toe.
Zo zal het blijven totdat de roep om winter haar weer wakker maakt.
En ze weer ontwaakt, naar het raam loopt en een koude zucht slaakt !